In de landstreek rond Cloppenburg kreeg de oudste zoon (of dochter) volgens het daar geldende erfrecht de boerderij. Deze heette in het Duits: Zeller of Hoferbe, c.q. Hoferbin. De andere kinderen kregen een zekere compensatie en moesten dan maar zorgen dat ze elders werk vonden. Een van de mogelijkheden was om een vak te kiezen en je daarin te bekwamen. Je kon je dan als Brinksitzer vestigen, dat wil zeggen: je begon een eigen bedrijf op de brink, het dorpsplein. Een andere mogelijkheid was om als Heuerman, boerenknecht, te gaan werken in de omgeving of elders. Dat elders betekende voor sommigen dat ze gingen werken in het buitenland. Zij waren de Hollandgänger of Hannekemaaiers. | |
Gevelstenen van de Hof
Emke te Drantum. Zeller: Heinrich Emke en zijn vrouw Rosalia Emke-Stallmann. |
De Hannekemaaiers waren seizoenarbeiders uit Duitsland (voornamelijk uit Westfalen en het Graafschap Lingen in de zeventiende tot en met de negentiende eeuw) die in de zomer te voet naar Nederland kwamen om op het te land werken. De term Hannekemaaier is afkomstig van de naam Johannes, doorgaans afgekort tot Hannes en is ontleend aan het feit dat de maaiers op Sint Johannesdag (24 juni) in dienst kwamen.
Een deel van hen kwam per schip naar Amsterdam en meerde af bij de Oude Brug, die in de volksmond de moffenbeurs werd genoemd. Daarna gingen ze in Noord-Holland grasmaaien of in Zuid-Holland veen baggeren.
Ze zijn in talloze kluchten afgeschilderd als dom, vies en gierig en als opscheppers die zich beter voordeden dan ze waren, in de hoop een Nederlandse vrouw aan de haak te slaan.
Dat moet velen zijn gelukt, want alleen al tussen 1815 en 1850 hebben zich ongeveer 140.000 van deze trekarbeiders blijvend in Nederland gevestigd.
Minder gebruikte bijnamen waren ‘pikmaaiers’ (maaiers met een korte zeis) en ‘poepen’. De laatste bijnaam ontstond doordat ze elkaar vaak aanspraken met Bube: Duits voor jongen of kerel.
Wieserstraße 14, Emstek
Tempus fugit...
© 2011 Theo Emke